Vergroening van de bedrijfswagen: dit is het advies van de Nationale Arbeidsraad, ook voor het mobiliteitsbudget
Op dinsdag 28 september hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en de Nationale Arbeidsraad (NAR) een gezamenlijk advies over het voorontwerp van wet houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit ingediend bij minister Vincent Van Peteghem van Financiën.
De Raden bespraken alle aspecten van het wetsontwerp, met inbegrip van het mobiliteitsbudget, dat in het wetsontwerp tijdelijk opzij was gezet. Beide Raden hebben ook gewezen op situaties die nadelig zijn voor werknemers.
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en de Nationale Arbeidsraad (NAR) roepen niet alleen op tot samenwerking met de sociale partners voor deze fiscale en sociale hervormingen, maar benadrukken ook het ambitieuze karakter van deze hervormingen, aangezien zij een elektriciteitsnet impliceren dat klaar is om al deze auto’s te voeden, net als voldoende oplaadinfrastructuur tegen 2026.
“Aangezien er op deze twee punten geen zekerheid bestaat, verzoeken de Raden om de situatie reeds in 2023 te evalueren, zodat de wet zo nodig kan worden aangepast”, luidt het advies.
Wat de fiscale stimulansen voor de aanleg van laadinfrastructuurbetreft, vragen de Raden dat erop toegezien wordt “dat de fiscale stimuli voor de installatie van laadinfrastructuur geen buitenkanseffect meebrengen.”
Werknemers zijn in het nadeel
De Raden wijzen erop dat werknemers die na 1 juli 2023 nog rondrijden met een bedrijfswagen die koolstof uitstoot, daar een financieel nadeel zullen van ondervinden: het voordeel van alle aard waarop ze belast worden en dat berekend wordt op basis van o.a. de CO2-uitstoot van de wagen, zal als gevolg van de verdere elektrificatie van het wagenpark immers groter worden. Ze vragen om de situatie binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet te evalueren.
Artikel 35 van het voorontwerp van wet stipuleert dat de Koning de impact van de wet (in het bijzonder de impact op de overheidsfinanciën) ten laatste tegen 30 april 2026 zal evalueren.
Verderop in het verslag staat: “Als uit de tussentijdse evaluatie van 2023 blijkt dat :
- de laadinfrastructuur voor elektrische wagens onvoldoende uitgerold is en/of dat het elektriciteitsnetwerk onvoldoende voorbereid is op massa’s elektrische wagens die tegelijk moeten worden opgeladen, dan zou bv. voorzien kunnen worden in een afwijkende overgangsregeling voor plug-in hybride wagens
- de laadinfrastructuur voor elektrische wagens onvoldoende uitgerold is en/of dat het elektriciteitsnetwerk onvoldoende voorbereid is op massa’s elektrische wagens die tegelijk moeten worden opgeladen, dan zou bv. voorzien kunnen worden in een afwijkende overgangsregeling voor plug-in hybride wagens
Mobiliteitsbudget: voorstellen tegen misbruik
Voor beide Raden is het mobiliteitsbudget een belangrijk element dat zal bijdragen tot de verwezenlijking van de Belgische milieudoelstellingen.
De CCE en de CNT hebben voorstellen gedaan om bepaalde misbruiken aan te pakken die nadelig zouden kunnen zijn voor de budgettaire neutraliteit van dit ontwerp.
Met dat doel voor ogen vragen de Raden dat in de wet houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit een minimum- en maximumbedrag worden ingeschreven waartussen de waarde van het mobiliteitsbudget zou moeten liggen:
- Voor werknemers die over een bedrijfswagen beschikken, moet de waarde van het mobiliteitsbudget overeenstemmen met de waarde van de wagen waarop ze recht hebben of waarover ze beschikken en moet dit bedrag zich volgens de Raden situeren tussen minimaal 3000 euro en maximaal 16 000 euro per jaar.
- Voor werknemers die (nog) niet over een bedrijfswagen beschikken, maar er volgens het bedrijfswagenbeleid van de werkgever voor in aanmerking komen, moet de waarde van het mobiliteitsbudget (nl. de Total Cost of Ownerschip of TCO) overeenstemmen met de waarde van de wagen of met een forfait (met dezelfde minimum- en maximumgrens als hierboven vermeld) waar hij recht op heeft.
Voorts vragen de Raden om de schrapping van maatregelen die voorschrijven dat werknemers gedurende een bepaalde periode een auto van de zaak moeten hebben (of er recht op moeten hebben) voordat zij een mobiliteitsbudget kunnen aanvragen. “Dit heeft het voordeel dat in aanmerking komende werknemers onmiddellijk een mobiliteitsbudget kunnen aanvragen (en niet langer na een wachttijd). Het mobiliteitsvoordeel van deze afschaffing is dat werknemers die in aanmerking komen voor een mobiliteitsbudget niet langer verplicht zijn om de auto minimaal een jaar te rijden voordat zij deze kunnen inruilen voor een mobiliteitsbudget (dat een duurzaam alternatief is voor de bedrijfswagen). Hoe meer werknemers de voordelen en het gemak van een bedrijfswagen genieten, hoe moeilijker het is hen ervan te overtuigen volledig of gedeeltelijk over te schakelen op andere, duurzamere vervoerswijzen.
Voorts bevelen de Raden aan de maatregelen te handhaven die bepalen dat werkgevers bedrijfsauto’s ter beschikking moeten stellen (gedurende een ononderbroken periode van ten minste 36 maanden) alvorens een mobiliteitsbudget in te voeren. “De raden zijn van mening dat deze maatregelen nog steeds relevant zijn omdat de filosofie achter de wet op de invoering van een mobiliteitsbudget niet is veranderd, namelijk om werknemers die in aanmerking komen voor een auto van de zaak een mobiliteitsbudget te bieden waaruit zij in ruil voor hun (recht op een) auto van de zaak verschillende duurzame vervoersopties kunnen kiezen.”
Mobiliteitsbudget: voorstellen om de administratie te vergemakkelijken
De Raden zijn ervan overtuigd dat er een formule zal worden vastgesteld voor de berekening van de TCO op basis waarvan het bedrag van het mobiliteitsbudget wordt bepaald. Zij willen echter wel bij de ontwikkeling van de formule worden betrokken “om ervoor te zorgen dat de formule het werk van de werkgevers vereenvoudigt ten opzichte van de huidige situatie”. De Raden zijn van oordeel dat de formule het beginsel van transparantie ten aanzien van de werknemers moet eerbiedigen en dat zij de werkgevers die thans forfaitaire bedragen gebruiken om het bedrag van het mobiliteitsbudget te bepalen, niet kan beletten deze praktijk voort te zetten.
Daarnaast vragen de Raden dat de hoogte van de bestedingen aan pijler 1 van het mobiliteitsbudget (d.i. de milieuvriendelijke bedrijfswagen en de ermee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid) voortaan forfaitair wordt berekend op basis van wat toegelaten is overeenkomstig de afspraken die in het kader van het bedrijfswagenbeleid gelden voor de werknemers. Een forfaitaire berekeningswijze heeft voordelen voor zowel de werkgever als de werknemer.
- Voor de werkgever levert deze berekeningswijze een administratieve vereenvoudiging op : de werkgever kan via zo’n berekeningswijze zonder probleem het saldo van het mobiliteitsbudget uitbetalen uiterlijk samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende kalenderjaar ; thans vormt dat een probleem voor werkgevers die op dat moment nog niet beschikken over al de informatie die nodig is om de totaliteit van de met de bedrijfswagen gerelateerde kosten te bepalen.
- Voor de werknemer is er op die manier meteen duidelijkheid over het bedrag dat hij kan besteden aan pijler 2 of uitbetaald kan krijgen als saldo van het mobiliteitsbudget (pijler 3).
De Raden vinden het belangrijk dat het forfait op een zodanige manier wordt bepaald dat het:
- een administratieve vereenvoudiging voor de werkgever tot gevolg heeft;
- geen aanmoediging vormt om gebruik te maken van de bedrijfswagen, ook al is die koolstofemissievrij ;
- niet leidt tot een extra vergoeding bovenop het mobiliteitsbudget voor werknemers die de forfaits zouden overschrijden.
De Raden stellen voor om de uitvoeringsmodaliteiten van de berekeningswijze van het forfait bij koninkijk besluit vast te leggen. Ze wensen ter zake geraadpleegd te worden teneinde ervoor te zorgen dat de forfaitaire berekeningswijze voldoet aan de drie bovenvermelde voorwaarden.
De wet houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit schrijft voor dat vanaf 1 januari 2026 geldt dat elk voertuig dat inbegrepen is in de tweede pijler van het mobiliteitsbudget (bv. deelauto’s en carpooling) geen CO2 zal mogen uitstoten. Zolang structurele maatregelen niet garanderen dat alle deelauto’s, carpoolauto’s en taxi’s koolstofemissievij zijn, moet er dus gemakkelijk een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen voertuigen die wel en geen CO2 uitstoten. De Raden roepen de autoriteiten op om ten aanzien van de bij het mobiliteitsbudget betrokken dienstverleners de nodige maatregelen te treffen opdat de controle van de bestedingen aan pijler 2 van het mobiliteitsbudget mogelijk wordt.